Studiekostenbeding: in hoeverre nog mogelijk? De eerste rechtspraak is een feit

door: Reggy Thielen op 25/01/23 in Arbeid, medezeggenschap & pensioen,

‘Nieuwe’ wetgeving

Op 1 augustus 2022 is de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (“Wtva”) in werking getreden. Gevolg van die wet is dat een studiekostenbeding (terugbetalingsverplichting van studiekosten) niet meer in alle gevallen kan worden afgesproken. Een studiekostenbeding in strijd met de wet is nietig en daardoor kan de werkgever geen aanspraak maken op (gedeeltelijke) terugbetaling van gemaakte studiekosten als een werknemer bijvoorbeeld kort na de studie uit dienst treedt. De wet had direct werking en heeft daardoor ook gevolgen voor bestaande studiekostenbedingen.

De nieuwe regeling is toegevoegd aan artikel 7:611a BW. Dat artikel bevatte in lid 1 al een zogenaamde “algemene scholingsplicht”: de werkgever moet werknemers in staat stellen noodzakelijke scholing te volgen voor de uitoefening van de functie. Tot 1 augustus 2022 was het voor deze scholing dus mogelijk terugbetalingsafspraken te maken in een studiekostenbeding. 

In het nieuw toegevoegde lid 2 van artikel 7:611a BW is opgenomen dat de scholing uit de algemene scholingsplicht kosteloos moet worden aangeboden als die scholing op basis van de wet of CAO verplicht moet worden aangeboden om het werk waarvoor de werknemer is aangenomen uit te voeren.

Een voorbeeld van een specifieke wettelijke verplichting voor het aanbieden van scholing door een werkgever is artikel 4.45b van het Arbobesluit: “Voor alle werknemers die werkzaamheden verrichten waarbij zij aan asbeststof worden of kunnen worden blootgesteld wordt met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd.”

Voor welke scholing geldt het verbod om een studiekostenbeding af te spreken? Geldt dat voor alle noodzakelijke scholing van de algemene scholingsplicht (lid 1) of enkel voor de noodzakelijke scholing die in specifieke wetgeving of een CAO verplicht moet worden aangeboden (lid 2)?

De wettekst, de memorie van toelichting en een opmerking van de minister geven helaas ruimte voor verwarring.

Een mogelijke uitleg is dat er in specifieke wetgeving of de CAO een verplichting voor de werkgever moet bestaan om de noodzakelijke scholing aan te bieden. Dat is niet alleen gebaseerd op de wettekst, waarin staat dat het gaat om noodzakelijke scholing die verplicht moet worden aangeboden op grond van de wet of CAO, maar ook op de memorie van toelichting. In de memorie van toelichting staat dat er eerst moet worden gekeken of er sprake is van noodzakelijke scholing in de zin van de algemene scholingsplicht en daarna of de werkgever verplicht is om de scholing aan te bieden. [1]  

In de literatuur wordt ook een andere uitleg bepleit, namelijk dat het gaat om alle scholing die noodzakelijk is voor de functie, omdat de werkgever op basis van de algemene scholingsplicht al verplicht is om die scholing aan te bieden (lid 1). [2]

Dit standpunt wordt ondersteund door een antwoord van minister Van Gennip op Kamervragen, waarin zij verklaart dat het voor alle noodzakelijke scholing niet langer mogelijk is een studiekostenbeding af te spreken. [3]

Het is nu aan de rechtspraak om het verlossende antwoord te geven op de hamvraag: voor welke studiekosten is het mogelijk een terugbetalingsverplichting aan te gaan?

Een eerste uitspraak

In januari 2023 is de eerste uitspraak gepubliceerd over de rechtsgeldigheid van een studiekostenbeding in het licht van de Wtva. [4] Spoiler alert: de uitspraak geeft helaas geen bevredigend antwoord op de hamvraag.

Het ging om een studieovereenkomst, waarin was afgesproken dat de studie op initiatief van de werknemer zou worden gevolgd ‘in het kader van de verdere ontwikkeling van zijn loopbaan’. Verder was er afgesproken dat de studie door de werkgever zou worden betaald en dat de werknemer de studiekosten zou moeten terugbetalen bij een uitdiensttreding binnen 3 jaar na het einde van de studie (studiekostenbeding).

Binnen de afgesproken periode van 3 jaar na het behalen van de studie trad de werknemer uit dienst. De werkgever verzocht terugbetaling van de studiekosten, terwijl de werknemer van mening was dat het studiekostenbeding nietig was in het licht van de Wtva.

De rechter oordeelde dat de studie niet noodzakelijk was voor de functie die de werknemer uitoefende (de functie is niet genoemd in de uitspraak) en ook niet noodzakelijk was voor de functie van registeraccountant, namelijk de functie waar de werknemer volgens hem naar zou doorgroeien (de werkgever betwistte dat was afgesproken dat de werknemer zou doorgroeien).

De rechter oordeelde dat de studie niet noodzakelijk was voor de functie waarvoor de werknemer was aangenomen, namelijk de functie waarin de werknemer werkte. De rechter oordeelde verder dat niet vaststond dat de werknemer was aangenomen voor de functie van registeraccountant. De werknemer had namelijk niet weten te bewijzen dat er was afgesproken dat hij zou doorgroeien naar deze functie. Daar komt bij dat de scholing ook niet noodzakelijk was voor de functie van registeraccountant, er waren immers andere registeraccountants bij de werkgever in dienst die de scholing niet hadden gevolgd. Ook vond de rechter nog van belang dat in de studieovereenkomst was opgenomen dat de werknemer het initiatief had genomen voor het volgen van de opleiding.

Analyse uitspraak

De rechter heeft dus enkel gekeken naar de vraag of de scholing noodzakelijk was (lid 1) en niet of de noodzakelijke scholing verplicht moest worden aangeboden op basis van specifieke wetgeving of de CAO (lid 2), waarmee zou kunnen worden beargumenteerd dat de werkgever enkel hoeft te kijken of de scholing moet worden gezien als noodzakelijke scholing (lid 1).

Daarentegen kan de uitspraak ook zo worden uitgelegd dat de rechter nooit aan de beoordeling is toegekomen van de vraag of de scholing in een specifieke wet of CAO verplicht moest worden aangeboden (lid 2). In de memorie van toelichting is zoals gezegd immers opgenomen dat eerst dient te worden beoordeeld of het gaat om noodzakelijke scholing (lid 1) en pas daarna of de werkgever verplicht is om de noodzakelijke scholing aan te bieden (lid 2).

Naar aanleiding van deze uitspraak valt dus enkel te concluderen dat over de rechtsgeldigheid van een studiekostenbeding het laatste woord nog niet is gezegd.

Bij vragen kun je contact opnemen met een Reggy Thielen of Henriëtte Dekker van de Praktijkgroep Arbeid, Medezeggenschap & Pensioen.

[1] Kamerstukken II 2021/2022, 35962, nr. 3, p. 10.
[2] R. Schepers & I. Baijens, ‘Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden: hete hangijzers besproken’,  AR 2022/35, p. 5-6.
[3] Kamerstukken I 2021/2022, 35962, nr. C, p. 4.
[4] Rechtbank Midden-Nederland 19 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5560.

Meer publicaties over dit onderwerp

REAGEREN OF VRAGEN?