Per 1 juli 2021: einde aan preventieve ontslagbescherming stichtingsbestuurder

door: Henriëtte Dekker op 13/06/21 in Arbeid, medezeggenschap & pensioen,

Op 1 juli 2021 treedt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) in werking. Hiermee worden regels op het gebied van bestuur en toezicht niet alleen voor BV’s en NV’s van toepassing, maar ook voor andere rechtspersonen, zoals stichtingen. Door de Wbtr verandert onder andere de positie van de bestuurder van een stichting, in die zin dat de bestuurder van een stichting geen preventieve ontslagbescherming meer heeft zoals “gewone werknemers” die genieten. Hierdoor wordt de positie bij ontslag van de stichtingsbestuurder gelijk aan die van de bestuurder van een BV of NV (met uitzondering van beursgenoteerde bedrijven omdat die bestuurder niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is). 

De meeste stichtingen hebben een Raad van Toezicht (RvT) die zorgt voor de benoeming en ontslag van de statutaire bestuurder. Naast deze statutaire positie heeft de bestuurder vaak een arbeidsovereenkomst en dit wordt ook wel aangeduid als de “dubbele rechtsverhouding”. Het beëindigen van de statutaire positie van een stichtingsbestuurder door de RvT leidt echter niet automatisch tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst (terwijl de Hoge Raad dat in de zogenaamde 15 april arresten wel heeft bepaald voor bestuurders van BV’s en NV’s). Als de RvT de arbeidsovereenkomst eenzijdig wil beëindigen, is daarvoor tot 1 juli 2021 een ontslagprocedure noodzakelijk.

Wat er nu wijzigt door de Wbtr is, dat een stichtingsbestuurder na een eenzijdig ontslag door de RvT niet meer het herstel van de arbeidsovereenkomst kan vorderen, maar enkel aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de wettelijke transitievergoeding). De keuze tussen herstel en vergoeding hebben “gewone” werknemers wel (en stichtingsbestuurders tot 1 juli 2021 dus ook), maar dit gold al niet voor de bestuurders van BV’s en NV’s. In dat opzicht worden stichtingsbestuurders dus met dergelijke bestuurders gelijk gesteld en dat is begrijpelijk vanuit de wens om de samenwerking op alle vlakken te kunnen beëindigen als er geen vertrouwen meer is in de bestuurder. Het is onwenselijk dat de arbeidsovereenkomst dan nog blijft gelden zolang de ontslagprocedure loopt en er ook een risico is dat een beëindiging niet wordt toegestaan, zoals bij stichtingsbestuurders tot 1 juli 2021 het geval kon zijn.

Door de Wbtr kan de RvT na 1 juli 2021 besluiten de arbeidsovereenkomst met de stichtingsbestuurder eenzijdig op te zeggen en het risico van een terugkeer is dan niet meer aanwezig vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om herstel van het dienstverband te verzoeken. Wel blijft dan de discussie mogelijk over een aanvullende billijke vergoeding. Als er namelijk voor het ontslag geen redelijke grond aanwezig is, dan zal er sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever en kan een billijke vergoeding worden vastgesteld. Uit de rechtspraak over de vergelijkbare situatie van statutaire bestuurders van BV’s en NV’s volgt dat die vergoedingen aanzienlijk kunnen oplopen als die redelijke grond ontbreekt. Er moet dus ook weer niet te makkelijk worden gedacht over het ontslag van een stichtingsbestuurder vanwege mogelijke aanzienlijke kosten. Het vertrek “an sich” is dus wel makkelijker te realiseren.

Vanwege het ontbreken van een preventieve ontslagbescherming worden in arbeidsovereenkomsten van bestuurders van BV’s en NV’s vaak afspraken gemaakt om dit nadeel enigszins te verzachten. Zo kan er een langere opzegtermijn en/of een contractuele beëindigingsvergoeding (de zogenaamde “golden parachute”) worden overeengekomen. Het is dus te overwegen dit ook voor stichtingsbestuurders te doen.

Voor vragen over dit onderwerp of andere arbeidsrechtelijke onderwerpen kunt u contact opnemen met Henriëtte Dekkerhenriette.dekker@dvan.nl06 51189833 of één van de andere leden van ons Team Arbeid & Medezeggenschap & Pensioen.

REAGEREN OF VRAGEN?